Gisteren werden we verrast met deze onderzoeksanalyse, waarin wordt gesteld dat de noodsteun tot nu toe grotendeels volgens het ‘trickle down’ principe is doorgestroomd naar de mensen zonder vast contract. De vragen waar de conclusie op gebaseerd is en de exacte cijfers hebben we nog niet kunnen achterhalen. De Kunstenbond is via Platform ACCT met NAPK in dialoog over de toekomst van de sector en we krijgen vast snel opheldering. Maar de suggestie die hier gewekt wordt vinden we discutabel. De signalen uit onze achterban doen anders vermoeden. Het doet onrecht aan de positie waar de meeste zzp’ers zich al sinds maart in begeven.

Kwestbare groep waar de meeste klappen vallen
Culturele organisaties rooien het al vele jaren met erg weinig geld en daarvan willen ze zoveel mogelijk mooie dingen maken. Meestal heeft een instelling een kleine team medewerkers in vaste loondienst. Daarnaast drijven ze grotendeels op flexibel werk dat gedaan wordt door zzp’ers en oproepkrachten. Deze drijvende kracht wordt vaak de ‘flexibele schil’ genoemd, omdat het aantal werkenden bij zo’n organisatie groeit als projecten erom vragen en krimpt als het werk weer afneemt. De Kunstenbond maakt zich in deze coronacrisis extra veel zorgen om juist deze groep. Instellingen hebben geen enkele verplichting naar de flexibele krachten, de relatie is erg eenzijdig want alleen als de instelling in voorspoed verkeert kan de flexibele kracht op hem rekenen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de zzp’ers en flexibele arbeidskrachten de hardste klappen van de crisis opvangen. Een reden voor ons om te pleiten voor extra aandacht voor deze groep in de verdeling van het tweede pakket noodsteun.

Het perspectief van degelijke doorbetaling
Voor de context is het belangrijk om te weten dat de noodsteun die het in dit onderzoek van NAPK betreft, het eerste pakket voor de sector was. Het ging in die fase alleen om ondersteuning van de instellingen die al overheidssubsidie ontvingen vóór corona. Dit werd onder culturele instellingen, orkesten, podia, schouwburgen, et cetera, verdeeld. Het idee was dat de mensen die in opdracht werken van deze instellingen in elk geval tussen maart en juni werden doorbetaald. Zo zou het hele subsidielandschap overeind blijven. Deze redenering stamt uit de tijd dat de impact van corona nog moest blijken.

Wij kennen zeker ook verhalen van zzp’ers die tussen maart en juni (deels) zijn doorbetaald voor werkzaamheden die wegens coronamaatregelen niet konden plaatsvinden. Ook zijn er vast oproepkrachten die op enige coulance konden rekenen van hun werkgevers. Echter wij kennen veel en veel meer verhalen van zzp’ers en oproepkrachten die voor gesubsidieerde instellingen werkten en midden maart direct zonder inkomen op straat stonden. Ook kennen we bar weinig zzp’ers die na juni nog een betaalde opdracht voor een van deze instellingen hebben gedaan. Na juni is de situatie nog verder versomberd. Iedereen in de sector heeft het moeilijk en doet haar uiterste best het hoofd boven water kunnen houden. Maar sommige groepen komen stelselmatig niet mee nu producties worden uitgekleed tot een minimaal kostenplaatje.

Zouden de onderzoeksresultaten weergeven hoeveel instellingen zich (al dan niet deels) aan hun contractverplichtingen hebben gehouden? In onze sector staan de opdrachten van zzp’ers meestal niet maanden van te voren zwart op wit en voor oproepkrachten geldt dat al helemaal. Waar blijven alle mensen die er – nog zonder contract – op rekenden dat ze deze lente of dit festivalseizoen hun geld zouden verdienen? Bijvoorbeeld achter de bar, de mengtafel of in de orkestbak? Op goed vertrouwen, omdat seizoenen zich al jaren op dezelfde manier met werk vullen.

We wachten verdere analyse  van dit onderzoek af. Voor nu komt het kort door de bocht op ons over en het doet de sector eerder kwaad dan goed om nieuws onder die headline te verspreiden.