Direct naar inhoud

De inkomenspositie van orkestmusici: 10 jaar later

Gepubliceerd op:

Tekst Mark Gerrits, belangenbehartiger klassieke muziek

In 2008 werd het door sociale partners langverwachte rapport ‘Naar een nieuw arrangement’ ontvangen. In dit rapport werd verslag gedaan van de relatieve inkomenspositie van orkestmusici, werkzaam op basis van de cao-Nederlandse Orkesten. De inkomsten werden vergeleken met die van een docent aan een conservatorium (cao hbo), muziekschool (cao kunsteducatie) en op een middelbare school (cao voortgezet onderwijs). De tutti-musicus werkzaam bij een regionaal orkest was destijds de basis voor de vergelijking met deze referentiegroepen.

Cijfers over 2007 en 2019

Uit de salarisvergelijkingen tussen de verschillende referentiegroepen (zie de tabellen 1 en 2) valt een aantal conclusies te trekken. Zo is duidelijk dat de absolute en relatieve verschillen tussen de referentiegroepen sinds 2007 alleen maar zijn toegenomen.

Het aanvangssalaris van de tutti-musicus in de periode 2007 tot 2019 steeg van € 2136 naar € 2324 bruto per maand, een stijging van 8,8%. Zijn maximaal te verdienen salaris steeg in deze periode met € 229 naar € 3184. In dezelfde periode steeg het aanvangssalaris van de docent conservatorium (in schaal 12) van € 3605 naar € 5433, een stijging van 17,20%. Zijn maximaal te verdienen salaris steeg in deze periode met € 779 tot € 5430.

Het vreemde doet zich voor – en blijft zich voordoen – dat de docent aan het conservatorium die de orkestmusicus opleidt, zowel in aanvangssalaris als in te bereiken eindsalaris, veel meer verdient. Vat dit niet op als aansporing om de salarissen van de docent aan het conservatorium te verlagen. Maar juist als een pleidooi om de salarissen van de orkestmusici fors te verhogen!

Loonontwikkeling

Bij de loonontwikkeling in de sectororkesten werd meestal de zogenaamde ‘OVA’ ingezet voor de loonsverhogingen. Deze is in principe gebaseerd op de contractloonstijgingen en de mutaties in de sociale en pensioenpremies. Bij de loonontwikkeling is de ontwikkeling bij de Rijksoverheid altijd leidend geweest. De salarisontwikkeling bij het Rijk en de orkesten vanaf 2006 geeft het volgende beeld. In de periode tot 2016 (10 jaar) is een achterstand van 7,59% t.o.v. de Rijksoverheid ontstaan. Dat verschil wordt nog groter in de periode na 2016. Per 1 juli 2018 gaan de salarissen voor rijksambtenaren met 3 % omhoog. Per 1 januari 2019 krijgt men er eenmalig € 450 bruto bij, per 1 juli 2019 komt er 2% bij en per 1 januari 2020 weer 2%. In totaal telt dat op tot 7% de komende anderhalf jaar. In de orkestsector is per januari 2018 sprake van een salarisstijging van 1,5%! Het verschil groeit van 7,59% naar circa 10 á 11%.

Concluderend

In de periode 2007 tot 2019 zijn de (relatieve) inkomensverschillen bij de diverse referentiegroepen groter geworden. De tutti-orkestmusicus bungelt onderaan: zowel het startsalaris als het eindsalaris zijn inmiddels onder de maat! Er zal – om de inmiddels fors gegroeide inkomensachterstand in te halen – flink geïnvesteerd moeten worden in structurele salarisverbetering van orkestmusici. Al eerder is gesignaleerd dat er óók nog een verschil van circa 30% ligt tussen de beloning van de remplaçant en de vaste orkestmusicus. Het zal duidelijk zijn dat in de opmaat naar de nieuwe kunstenplanperiode binnen of buiten de begroting van OCW naar extra geld gezocht moet worden voor de verbetering van lonen en salarissen voor remplaçanten en (vaste) orkestmusici. De sector kan het zich niet (blijven) veroorloven dat orkestmusici als het om ‘fair pay en fair share’ gaat, telkens achteraan in de rij mogen aansluiten.

Delen via social media